Inleiding
Dit verhaal gaat over mijn vorige leven. Ik was een dichter . M’n naam was Melchior. Ik leefde ergens rond 1700. Ik kon niet van dichten leven, en aangezien ik niks anders kon of leuk vond werd ik monnik. Als troubadour was ik ook een paar keer verschrikkelijk uitgelachen. Ik vluchtte het klooster in, voor m’n noodzakelijk levensonderhoud en om een levenszin te vinden, die immers duidelijk niet lag in een troubadoursbestaan. Gebrek aan talent en geld .
Het viel niet mee, het celibataire leven in ’t klooster. Ik troostte me toen met dichten over onbereikbare liefdes. Ik moest me uiteindelijk overgeven aan de lusten van de mede monniken.
Ik was een mooie jongen toen ik intrad. Naïef als ik was geloofde ik hun geslijm over ‘liefde’ voor God en medemens. Liefde, maar geen kuisheid, ’t kreeg een andere naam: straf.. offer.
Maar ik zal bij ’t begin beginnen.
1. Mislukte troubadour en intreding klooster
Ik was een dromer, als kind al. Ik kon niet veel met m’n handen. M’n vader zag het, ook mijn hang naar boeken. Hij was niet geletterd, maar wou mij de kans geven te leren lezen en schrijven, en stuurde mij naar school. Ik ging naar een kloosterschooltje toen ik 11 was.
Ik herinner me er niet veel meer van, alleen dat ik gepest werd, door medeleerlingen. Ik wil ’t er niet over hebben, ’t is te pijnlijk, vernederend.
Ik vluchtte toen ik 13 of 14 was. Ik had genoeg geleerd om te kunnen schrijven, zo’n beetje. En dat deed ik. Ik dichtte over mijn gevoelens voor meisjes, de natuur, en over m’n smart, de lelijkheid der mens. Het werd niet begrepen, wie ik ’t ook voordroeg.
Een enkele keer misschien, maar waarschijnlijk deden die maar alsof. Wat ik kreeg was een aalmoes.
Ik kon er geen huur van betalen. Ik moest m’n heil in ’t klooster zoeken.
Ik trad in een groot klooster in Noord Brabant in. In elk geval waren de paters er vriendelijk, in ’t begin althans. ’t Was een kapucijnenklooster.
Ik leerde verder lezen en schrijven, en natuurlijk de heilige geschriften. Ik vond ’t leuk.
Maar vanaf dag één zag ik hoe Pater Benedictus naar me keek. Anders dan de rest. ’t Gaf me een ongemakkelijke gevoel. Ik probeerde er niet op te letten.
2. God’s gebod, broeder’s genot
Ik was 16 en had de kuisheidseed afgelegd. Maar natuurlijk had ik gevoelens volop. Ik verlangde meer dan alles naar een wulpse vrouw. Ik dichtte er stiekem over, en verstopte de schrijfsels onder m’n matras.
Als ik alleen in mijn cel was ‘s-avonds las ik ze en trok mezelf dan af. Ik kon de hele dag uitkijken naar dat moment.
24 april 1719
Ik deed ’t zo stil mogelijk, maar kennelijk niet stil genoeg. Op een ochtend zat ik te werken aan ’t kopiëren van een bijbeltekst, toen Pater Benedictus bij me kwam zitten. De kamer was verder leeg. We hadden net de liturgie gezongen. Ik had de ogen van Benedictus, die schuin achter me stond in de de kapel, in m’n nek gevoeld als altijd, maar ’t had me dit keer meer de kriebels gegeven dan ooit.
Nu stond hij weer schuin achter me en legde een hand op m’n schouder, wat op zich niks vreemds was, maar nu gaf ’t me weer dat onbestemde angstgevoel wat ik niet kon verklaren.
“We moeten praten, Melchior,” zei hij rustig. Ik keek om en hij keek kalm met een onbewogen gezicht op me neer. Niet boos, ook niet vriendelijk, wel verontrustend.
“Ja pater Benedictus, u hebt mijn volle aandacht.”
Hij boog naar me toe.
“Ik weet wat je doet ‘s-avonds in bed jongen,” zei hij zacht in m’n oor.
Het schaamrood schoot naar m’n kaken.
“Je weet toch, dat God alles ziet, nietwaar, Melchior?” Hij stond nog steeds over me heen gebukt en ik voelde z’n adem in m’n nek.
Ik stotterde iets van : “J..ja ppater.”
“En je weet ook dat we niet voor onze eigen genoegens leven.” Ik knikte, niet meer in staat iets uit te brengen.
“Wie toegeeft aan zijn eigen verlangens zal overzadigd raken weet je toch..” ging hij door en ik knikte weer instinctmatig.
“Wat zei Hij, de goede God, nog meer, Melchior? Wat is Zijn eerste gebod?”
“Heb Hem lief boven allen.”
“En het tweede?”
“Heb uw naaste lief gelijk uzelve.”
“Juist, m’n jongen. En wie is uw naaste?”
“Alle mensen op aarde,” antwoordde ik nog steeds beverig omdat iets in zijn intonatie me bang maakte.
“Je kunt je zonden goed maken met goede daden, voor je naaste zorgen als voor jezelf.”
De toon van pater Benedictus begon wat te veranderen, een beetje trillerig klonk ’t.
Hij boog zo mogelijk nog dichter naar me toe, en pakte m’n hand. Schuchter week ik wat naar achter. Plots hees hij zijn pij op, en voor ik besefte wat er gebeurde duwde hij mijn hand naar zijn -ik kan wel zeggen,wat ik me zo herinner- enorme geslacht. Ik voelde het stevige vlees tegen m’n handpalm, en ik verstarde van schrik.
“Wat deed je vannacht met jezelf Melchior, laat ’t me zien. Je weet, eerlijkheid duurt ’t langst, en je zult vergeven worden,” sprak de pater op zachte lage toon.
Ik trok m’n hand terug, maar hij greep ‘m weer en duwde hem terug onder z’n pij. “Laat ’t zien bij mij, doe ’t.. ik ben je naaste, toch?”
Met afschuw begon ik ‘m te trekken onder z’n pij, slapjes.
“Kom op, zo deed je dat vast niet. Wees net zo lief voor een ander als voor jezelf.” Benedictus greep hijgerig mijn hand over de pij heen en kneep hem om z’n ding vast.
Hij liet me niet meer los. Ik probeerde weer terug te trekken, maar hij fluisterde in m’n oor “Moet ik broeder Simonis vertellen van je nachtelijke zelfbevredigingen? ”
Simonis was mijn mentor. Hij zou mij degraderen tot keukenjongen of zelfs poetsjongen, en uiteindelijk misschien wel alles aan de vader overste vertellen. De straf zou vreselijk zijn .
Ik was trouwens toch niet sterk genoeg me te verzetten. Benedictus was een grote sterke kerel.
Maar hij was al snel klaar goddank. M’n hand werd kleddernat terwijl hij met ingehouden gehijg klaarkwam. Hij liet me los en ik trok terug, nog snel m’n hand afvegend aan de binnenkant van z’n pij. Hij had ’t amper door, zo zat ie nog in z’n ‘roes’.
“Je bent vergeven..voor nu.. Laat ’t niet weer gebeuren,” zei Benedictus toen zacht in m’n oor, dit keer vriendelijk.
Ik was amper bekomen en hij was alweer vertrokken.
3. In de knoop
Ik was totaal van slag en kon niet meer goed schrijven. M’n handen trilden. Volkomen in de war ging ik naar buiten en probeerde te dichten om hetgeen zojuist gebeurd was te verwerken. Maar ’t voelde of ik verdoofd was. Ik schaamde me. Voelde me vies. Helemaal omdat ik raar genoeg , als ik heel eerlijk was, ook een zekere opwinding voelde, wat ik helemaal niet kon verklaren. Was ik één van die zondige mannen die op mannen viel? Een grotere zonde was bijna niet denkbaar.. Nee, dat kon niet. Ik moest ’t me verbeelden.
Maar ik voelde de lust van een medemens, iets wat ik nooit eerder voelde. Ik was nooit in contact met meisjes geweest, althans niet meer sinds ik naar school ging op m’n 11e. Op straat zag ik ze, maar durfde ik ze niet te naderen, verlegen als ik was. M’n liedjes gingen over hen, maar ik durfde ze niet eens aan te kijken als ik zong. Ze leken mij ook niet te zien, geen interesse te hebben. Ik was te kinderlijk denk ik. Zoiets had een vriend me ooit gezegd. Maar nu niet meer. Zou ik maar uit ’t klooster gaan? Ik kon nu beter schrijven, misschien vond ik ergens werk bij een bank of een landheer, als secretaris. Nee nee, dat kon ik vast niet.
Zo piekerend zag ik Adelbert, de broeder die altijd naast me aan tafel zat, ± 4 jaar ouder dan ik, niet aankomen. Ik keek verward op toen ie ineens voor me stond.
Hij vroeg of hij naast me mocht komen zitten op ’t houten bankje waar ik zat. Ik knikte afwezig.
“Is er wat? Je kijkt zo zorgelijk,” vroeg hij.
“Och nee, ’t is niks.”
Maar hij bleef maar aandringen, en ik moest iets verzinnen, want hij zou me niet geloven als ik bleef volhouden dat er niks was.
“Denk jij wel eens aan vrouwen Adelbert?” vroeg ik voorzichtig.
Adelbert lachte. “Is dat wat je dwars zit? Zoals elke jonge broeder..”
Ik keek ‘m opgelucht aan. Hij begreep ’t gelukkig.
“Wat kan ik daar tegen doen?” vroeg ik weer.
“Wil je echt je leven wijden aan de Heer?” vroeg Adelbert ernstig.
“Ja, ik wil dat wel, ik weet alleen niet of ik het kan,” zei ik eerlijk.
“Er is maar één manier om ’t af te leren.”
“En dat is?”
“Vertrouwen op de Heer.”
“Dat doe ik, echt, maar dan..ja dan..’t vlees is zwak,” zei ik met een zucht.
“Zoek afleiding. Werk hard.”
“Dat doe ik ook.”
“Neem dan één van de andere broeders in vertrouwen. Zij kunnen je beter raad geven.”
“Heb jij dat ook gedaan?”
“Ja en ik heb ’t afgeleerd. Maar ik moet weer aan ’t werk Melchior.. Zou jij ook moeten doen. De mis is straks.”
Och ja, de tijd vloog om.
Ik zat nog steeds wat te trillen maar was door ’t gesprek iets tot rust gekomen. Adelbert was soms wat arrogant, maar meestal alleen met meerderen erbij. Zo één op één was hij wel aardig.
Ik ging terug naar m’n werk. Ik kon de rest van de dag echter nergens meer m’n hoofd bij houden en was afwezig.
’s Avonds leidde ik mezelf af met dichten.
“Afleiding zal me afleren
om te rebelleren
tegen de Here
Ik moet niet begeren
maar zal God eren,”
zo dichtte ik.
Ik overdacht met wie ik zou praten. Vertrouwde ik een broeder? Ik kende ze nog niet zo goed. Maar ik zou wel zien.
’t Bleef paar dagen rustig. M’n lusten kwamen echter weer terug. Ik kon ze niet bedwingen.
Ik fantaseerde over mooie meisjes. En begon er weer over te dichten. Ik moest ’t opschrijven, ja, al die ideeën..m’n poëzie moest een uitweg vinden. Als ik schreef kon ik m’n lichaam beheersen. Dan zat de lust in m’n pen en inkt. Ik had wat lege bladzijden uit de boeken gescheurd, stiekem, zodanig dat ’t niet te zien was, en schreef zo klein mogelijk.
“Haar buste werd licht ontbloot
en hij voelde de warmte van haar schoot. ”
Zo dichtte en dichtte ik. Ik kon niet voorkomen dat ik een natte droom kreeg die nacht.
4. Kuisheidsles
29 april 1719
Het was of de duvel ermee speelde maar juist die ochtend werden de lakens afgehaald. Broeder Ambrosius ontdekte mijn natte laken, en gaf het door aan..Benedictus, de hoofdmonnik van mijn gang. Die bepaalde toen dat ik voor straf op de houten bedbodem moest slapen, en haalde persoonlijk mijn matras weg. Je snapt wat hij vond.
Ik was ’t haasje.
Ik werd op zijn privé werkkamer geroepen.
“Wat is dit?!” zei hij ongewoon hard voor zijn doen, de stapel gedichten voor me op ’t bureau smijtend, waar ik voor stond.
Hij keek me vanaf z’n stoel streng aan. Ik kon niks uitbrengen.
Hij las een paar stukjes voor.
“Haar ogen lonkten zwoel
Hij voelde dat iets in hem zwol
Haar borsten waren vol
Haar benen spreidden zich op de stoel.”
’t Schaamrood kroop weer op m’n kaken en ik keek schuldbewust naar beneden.
“Het is moeilijk jongen,” zei Benedictus nu iets zachter. Ik keek ‘m hoopvol aan.
“Maar je kunt dit afleren.”
“Hoe dan?”
“Om niet meer aan vrouwen te denken, moet je aan mannen denken.”
“Dat helpt me vast niet. Ik heb m’n gedachten zo vaak proberen af te leiden, met van alles.”
“Niet alleen je gedachten..al ziet ’t er in deze gedichten niet eruit of je je gedachten van vrouwen afleidde..”zei hij op spottoon..”Maar ook je lichaam moet je afleiden,” ging hij weer ernstig verder.
Ik keek ‘m vragend aan.
“Zo heb ik ’t ook afgeleerd. Zoals je de Here liefhebt, zo kun je een andere man lief hebben. Laat mij je helpen je lusten af te leiden.”
Ik keek hem weer niet begrijpend aan.
“Je weet nog wat we laatst deden.. Jouw lust heb je bij mij verschoond.”
Ik schrok..nee, dát niet..niet weer.
“Het is de enige manier jongen, kijk maar niet zo verschrikt. Je zult merken dat de lustgevoelens verdwijnen als je het een man laat oplossen.”
“Maar…is dat niet veel zondiger?” wierp ik tegen.
“Welnee, je voelt er toch immers niks bij? Je helpt elkaar alleen maar van de zonden af.”
“Is dat echt zo?”
“Natuurlijk.. Het is dan gewoon zoiets als elkaars rug krabben. Je doet iets voor je naaste en je wordt bevrijd van je lustgevoel, de zonde van het vlees. Zo eenvoudig is het.”
“Daar zit wat in,”zei ik toch wat vertwijfeld. De weerzin om me door hem van mijn lust te laten bevrijden was groter dan de lust zelf en ik voelde me nu al genezen.
“Dus, verscheur nu eerst deze vunzigheid,” en Benedictus wees op m’n gedichten. Ik bewoog niet.
“Of wil je ze herlezen om je lust weer op te wekken?”
“Nee nee,” zei ik.
“Nu dan, verscheur ze.”
Ik pakte een blad en scheurde het met pijn in ’t hart doormidden. Ik moest ze allemaal versnipperen. En daarna voorover bukken voor een pak slaag op m’n achterste, over de pij gelukkig. En een gebed, maar daar bleef ’t gelukkig bij. O nee, als laatste gaf hij een aai over m’n bibs terwijl hij naar me toe boog en fluisterde: “Je mag soms wel een beetje lief zijn voor je lijf hoor.”
Wat hij ermee bedoelde weet ik niet want hij stuurde me z’n kamer uit.
5. Ongelukje
30 april- 1 mei 1719
Ik had de volgende nacht dienst om de nachtmis voor te bereiden.
Ik stond op bij ’t allereerste haangekraai om half 3, een half uur voor de mis begon, en liep met m’n kandelaar naar de kapel. Ik opende de monstrans voor de benodigdheden, o.a. de kaarsenkandelaar. Ik zag dat de kaarsen van de zilveren kandelaar, die hiervoor gebruikelijk was, op waren. Ik wist niet waar nieuwe kaarsen lagen en ’t was te donker te gaan zoeken, dus ik besloot maar de gouden kandelaar te pakken, al was die alleen voor speciale gelegenheden.
Er zaten tenminste kaarsen in, dat was ’t belangrijkst.
Ik zette hem op ’t altaar en stak de kaarsen aan.
Bij het kaarslicht pakte ik de overige dingen. Ik was vroeg klaar, dus ik had nog even tijd mijn behoefte te gaan doen. Bij ’t zo vroeg opstaan kreeg ik nogal eens aandrang.
Ik liep dus naar buiten naar de latrine en deed m’n behoefte op de pot. Ik was dacht ik ruim op tijd klaar voor de mis om 3 uur, dus liep op m’n gemak terug.
Ik hoorde toen ik naar binnen ging wat paniekerige stemmen en geroezemoes in de kapel en ik liep snel door om te zien wat er aan de hand was.
“Daar heb je hem!” riep broeder Gerardus, toen ik binnentrad. ’t Rook naar brand in de kapel. Ik keek verschrikt en zag al snel wat er gebeurd was. Een kaars lag om en ’t papier op ’t altaar, de tekst die pater Wilhelmus, die de mis zou voordragen, had voorbereid, lag te smeulen, wat ervan over was.
De bijbel ernaast was onaangetast gelukkig.
“Heb jij deze kandelaar gepakt?” vroeg Gerardus bars.
Ik keek schuldbewust naar beneden en knikte.
“Je weet dat die voor speciale gelegenheden is.”
“Er waren geen kaarsen meer.”
“Je kan toch lezen?”
“Ja pater.”
“Er lag een duidelijk briefje bij dat die kandelaar niet gebruikt mocht worden i.v.m. een kapotte kroonrand. Heb je de barst niet gezien?”
“Nee, en ook geen briefje, het spijt me.”
“De hele kapel had wel af kunnen branden als wij niet net voordat ’t vuur op de bijbel zou overslaan binnenkwamen en ’t nog konden doven. Hoe haal je ’t in je hoofd weg te gaan?” sprak Gerardus me streng toe.
“’t Spijt me echt dat ik zo vreselijk stom kon zijn. Ik let altijd zo goed op.. Misschien was ik wat slaperig. Maar ik heb echt niets gezien van een briefje.”
“Je moet beter opletten. Onze levens hadden zelfs gevaar kunnen lopen door jouw onbedachtzaamheid. Dit is een ernstige fout Melchior, daar zul je voor gestraft worden.”
1 mei 1719
De straf vernam ik de volgende ochtend van Pater Benedictus. Ik kreeg 3 straffen daar ik 3 fouten had begaan. Ik moest de strontput de komende 3 x legen. Ik moest een maand de afwas doen elke avond. En ik kreeg een dagelijkse lijfstraf, ook een maand lang. Die zou nu beginnen met een paar stokslagen. Als ik m’n werk niet goed deed werd die opgevoerd.
Ik protesteerde, ik vond het veel te zwaar. Maar m’n protest werd meteen met een stokslag de grond in geboord.
“Morgen op de blote billen,” zei Benedictus streng. Hij keek me er zo wonderlijk bij aan dat de koude rillingen me over de rug liepen. Ik dacht onwillekeurig aan de aftreksessie. Ik schudde ’t van me af. Maar ik bleef bang, de hele dag.
En ik vond ’t onrechtvaardig. Ik wist wel zeker dat er geen briefje bij de kaars had gelegen. En mijns inziens had de kaars stevig in de kandelaar gestaan. Die barst had ik stom genoeg niet gezien, maar de kaars stond met was vast. Hij had niet hoeven vallen. En waarom zouden ze er een kaars in laten staan als ze ‘m niet wilden gebruiken?
Ik voelde me erin geluisd.
Maar met elk protest zou ik ’t erger maken. Ik stond machteloos tegenover de meerderen.
Maar ik was ziedend en overwoog weg te lopen . En dan die gouden kandelaar mee te nemen opdat ik die kon verkopen en van de opbrengst leven.
Maar ik bedacht dat ik al een keer truffels uit de keuken had gestolen, zo’n honger had ik gehad ‘s-nachts, na een karig avondmaal. En ze waren erg lekker.. Ik vond ’t niet eerlijk dat alleen de paters die mochten. Maar achteraf had ik me schuldig gevoeld. Niemand had wat gemerkt, maar toch.. God had het zeker gezien. Misschien was dit Zijn straf nu, al was dit wel erg zwaar voor wat truffels pikken. Ik had de hele dag pijn van de stokslagen. Met veel moeite deed ik de afwas en dweilde de vloer, wat ook nog moest. Gelukkig was de strontput nog niet vol.
En de kerk had macht, zo overpeinsde ik onder ’t afwassen verder, ze zouden overal bevel uitvaardigen om op een jongeman met een gouden kandelaar te letten, die ze vast al snel zouden missen na m’n vertrek. Zij hadden boodschappers met paarden, ze waren allicht sneller dan ik bij de eerstvolgende plaats.
En dan jaren in een kerker doorbrengen? Nu ja, kon ik eindeloos dichten en dromen..Maar zó lang geen daglicht zien.. En als ik er al levend uit kwam zou ik nooit meer werk en zeker geen plek in een klooster vinden.
Ook wilde ik mijn familie niet te schande maken. Ik zou dus naar een ver land moeten vluchten. Maar zo makkelijk kwam je als boef ’t land niet uit. Altijd zouden ze me in de gaten blijven houden.
Anderzijds, ze haatten me hier nu toch al door mijn stommiteit. Ik had ’t al verbruid, kon ik dan maar niet liever helemaal ’t foute pad op gaan? Misschien maar gewoon verdwijnen. Niemand hoefde ooit te weten wat er gebeurd was. Misschien zouden ze mijn ouders niet inlichten dat ik er waarschijnlijk met de kandelaar vandoor was. En ach.. als dichter was ik ook al mislukt, ik was toch al de schande van de familie.
6. Hulp
Zo mijmerend had ik niet gemerkt dat iemand de keuken was binnen gekomen terwijl ik afwaste. Ik schrok van een hand op m’n schouder.
’t Was Adelbert tot m’n opluchting.
“Lukt ’t jongen, zal ik even helpen?” vroeg hij.
Ik nam ’t aanbod dankbaar aan. Onder de afwas raakten we aan de praat. Hij vroeg of ik erg hard gestraft was en ik vertelde van de stokslagen door Benedictus.
“Ik ben erg bang voor hem, ik vertrouw hem niet,” zei ik. Adelbert zweeg even en zei toen zacht:
“Hij is niet zo’n kwaaie..Je moet ‘m gewoon een beetje gewillig zijn.”
Ik keek ‘m vragend aan.
“Nooit gemerkt dat hij van datte is?” en Adelbert sloeg met de vingers van zijn ene hand op de rug van z’n andere hand. Ik begreep dat hij daarmee homofiel bedoelde en knikte vaagjes, gelijk m’n gezicht wat beschaamd afwendend.
“Heeft ie aan je gezeten?” vroeg Adelbert zacht door. Ik schudde m’n hoofd. Op z’n vragende blik zei ik: “Ik moest hem wel eens een handje helpen..Walgelijk..Hij wil ’t vast weer.”
Adelbert sloeg troostend een arm om m’n schouder en zei: “’t Gaat wel over.. Als er nieuwe kloosterlingen komen, zeker als ’t knappe jonge novices zijn als jij.”
“Dat kan jaren duren,” verzuchtte ik.
Adelbert droogde weer zwijgend enige borden af en zei toen:
“Weet je wat, we nemen ‘m te grazen.”
“Hoe dan?”
“Ik weet wat.. We doen motten in z’n sokkenla, heeft ie straks alleen maar sokken met gaten.”
“Heeft geen zin, ” zei ik. “Hij krijgt toch zo weer nieuwe van de kerk.”
“Weet jij dan wat?”
Ik peinsde. “Ja.. ik weet ’t..” zei ik na enige ogenblikken. “We schrijven ‘ik verlang naar de duivel ‘ in zijn bijbel. Als een andere broeder dat ziet is hij erbij, en als hij het zelf ziet wordt hij bang.”
“Maar..dan moet jij ’t doen, jij bent vaak op zijn werkkamer, ik niet.”
“Nee, dan ben ik verdacht, ik kom daar als één van de weinigen, dat heeft hij gelijk door. We doen ’t in zijn cel, daar heeft hij ook een bijbel, zeker weten. ”
“Die heeft ie op slot.”
“‘s-Nachts een uur of 3, kort voor de nachtmis, gaat ie altijd naar de latrine. Dan kan ik z’n bijbel snel pakken. En misschien nog gelijk terugleggen. Of anders net voor of na de ochtendmis van 6 uur. Volgens mij sluit hij z’n cel dan niet, omdat toch iedereen bij de mis is.”
“En zo wel?”
“Mm..tja..” Ik dacht na. “Dan moet jij ‘m afleiden zodra hij z’n cel heeft geopend. Roep ‘m, in paniek , voor iets dat spoed heeft, bv. dat je zijn kruisketting, waar hij zo aan hecht, in de kerk zag liggen, of ie die soms verloren is. En die hebben we dan tevoren stiekem gerold. Dan loopt ie hopelijk snel terug naar de kerk zonder weer af te sluiten en dan leg ik snel de bijbel terug.”
“Hoe wil je de ketting ongemerkt van z’n nek af krijgen? Onmogelijk.”
“Och, waarom zo moeilijk doen, hij draagt de sleutel in de zak van zijn pij. Als ik hem aanstoot kan jij intussen de sleutel eruit pakken,” bedacht ik ineens.
En zo gezegd zo gedaan. Toen die avond Benedictus op weg was naar de badkamer om zich gereed te maken voor de nacht, botste ik op de gang bijna tegen hem op net om de hoek van de gang, en Adelbert viste onderwijl de sleutel uit zijn zak. Terwijl Benedictus de badkamer in ging, ging ik met de sleutel naar zijn cel.
Ik zag het bijbeltje al direct liggen, maakte ’t open en schreef bij Psalm 58,getiteld ‘Tegen de schurken in machtsposities’, zo goed ik kon in ’t handschrift van Benedictus de woorden “ik verlang naar de duivel.”
Ik hoopte dat het onder ogen van een andere pater zou komen, daar zou ik nog wat voor verzinnen, en anders dat Benedictus het zelf las en inzag dat hij met ’t uitleven van z’n onterende hartstochten misbruik van zijn macht maakte.
Ik wou hem wijzen op de woorden in psalm 58: “Is waarlijk machtigen uw woord volgens het recht? Neen! Uw verborgen kwaad doet gij wèl werkzaam zijn”. Misschien zou hij tot inkeer komen, zo dacht ik in mijn naïviteit.
7. Betrapt
Ik sloeg de bijbel dicht, stond op om naar de deur te gaan, maar juist toen ik die wou openen om omzichtig de gang in te kijken, stond pater Benedictus ineens voor me. Hij schrok net zo van mij als ik van hem toen hij de deur opentrok, en staarde me paar tellen sprakeloos aan . Ik stond als aan de grond genageld. Hoe kon hij al terug zijn? Normaal nam hij de tijd voor zijn wekelijkse bad, waar het vandaag de dag voor was zo wist ik. Misschien had hij zijn sleutel gemist, bedacht ik vaag. Ik had deze aan de buitenkant van de deur gelaten toen ik naar binnen ging, zo kon hij denken dat hij ‘m zelf er per ongeluk in had laten zitten.
“Wat bij God, Maria en Christus doe jij op mijn cel?!” schoot toen woedend uit zijn mond.
“Vergeef me pater..ik..” Ik zocht naarstig naar een excuus, o.a. voor de pen in mijn hand, waar zijn blik naartoe ging.
“Ik..zocht inkt voor mijn pen..en wou u vragen of u had, daar u ook op uw cel weleens schrijft zei u..” stamelde ik.
“En dan weer je verderfelijke gedichten schrijven?” bulderde hij, terwijl hij me achteruit z’n cel terug in dreef.
“Nee nee, alleen gebeden tot de Here.. Mij treft geen blaam ..eerlijk..”
“En dan ga je zo maar naar binnen..”
“De deur stond op een kier..u reageerde niet op geklop..ik dacht..” hakkelde ik. Verder liet ie mij niet uitpraten. “Jij pikt mijn sleutel en eigent je de weg tot mijn cel zonder toestemming, terwijl je nog niet eens half je straf hebt voldaan van je eerdere ernstige misdraging..” siste hij nu ziedend terwijl hij de deur achter zich sloot, de sleutel omdraaide, en op me toeliep. Ik deinsde achteruit.
“Vergeeft u mij.. Ik doe alles om het goed te maken!” riep ik wanhopig.
“Denk je er zo makkelijk af te komen? Met wat gedienstigheid?Jij lafaard..jij gaat eerst biechten wat je hier werkelijk kwam doen, intussen gesel ik je met mijn sandalen tot ik alles eruit geslagen heb, en dan zal ik je voor de overste leiden en vragen wat met je moet gebeuren.”
“Nee nee pater..straft u mij maar.. u mag alles met mij doen!”riep ik in mijn angst en wanhoop dat ik uit het klooster zou worden gegooid.
“Dat zul je weten.” Hij pakte zijn sandaal al van zijn voet en hief die op.
In mijn radeloosheid liet ik zonder nadenken mijn pij van mijn schouders vallen, knoopte mijn ceintuur los en stond toen in mijn hemd en onderkleed voor hem. Hij leek even van zijn stuk gebracht.
“Gesel mij pater, alles wat u wenst.. Ik ben tot uw beschikking,” zei ik terwijl ik me omdraaide, mijn onderkleed optrok en bukte, zodat hij mij op de blote billen kon slaan.
“Op je knieën, zwijn!” gromde de pater, toen hij zichzelf had hervonden.. Zijn toon klonk echter wat lager en zachter, minder dreigend. Nog voor ik door de knieën kon zakken duwde hij me al ruw naar voren tot voor zijn bed en sloeg me daar hard op de rug, waardoor ik voorover viel, met m’n handen op ’t bed en knieën op de grond.
“Je moet met de billen bloot ten overstaan van God, jij verfoeilijk bandeloos mispunt..” bromde hij, achter me bukkend. Hierop begon hij met zijn sandaal mijn billen om en om af te ranselen, mij intussen bij de kraag van m’n hemd voorover op bed drukkend, met mijn gezicht in de deken gesmoord,opdat ik niet hard kon schreeuwen.
Ik kermde zacht.
Na een stuk of 30, 40 harde meppen hief hij m’n half snikkende hoofd op en zei: “En nu vertellen: Wat deed je hier werkelijk?”
“Wat ik u zei pater.”
“Lieg niet! Heb je niet al genoeg gezondigd? Wil je de toorn des heren over dit klooster halen met je laaghartige streken? Wat voerde je hier uit?”
“Niets..pater..ik ik zag uw deur open..en werd gewoon naar binnen gedreven.. een drang, ik kon ’t niet verklaren,” smoesde ik. Weer een harde klap om de oren. Ik zag even sterretjes.
“Denk niet dat je met zulke slappe onzin wegkomt jij vuige leugenaar.. De waarheid of je zal voor altijd branden in de hel, aan eeuwige kwelling onderworpen,” klonk ’t nu weer tamelijk luid.
Ik zag maar één oplossing, hem verleiden.. zoals Adelbert al had geadviseerd, en zei:
“Het spijt me zo pater..maar ik.. ik moet bekennen, dat ik.. stiekem.. O nee, ik kan ’t niet zeggen, u zult van mij walgen.”
“Wat..onderkruipsel, wat wil jij, afschuwelijk vermaledijd onmens, zeggen.. Wat heb je op je kerfstok?”
“Ik wilde u zien..o pater..ik kon mijn verlangens niet bedwingen.. ik hoopte dat u mij ervan kon verlossen,” ging ik door.
“Maar ik was er niet.”
“Ik wilde u opwachten, maar kwam tot bezinning, en wilde net weggaan,” verzon ik verder.
Hij trok me half om, en draaide m’n hoofd bij m’n haar naar zich toe. “Kijk me aan!” commandeerde hij, daar ik m’n ogen had neergeslagen. Met moeite keek ik in zijn verbolgen gezicht.
“Is dat waar..wat je me zojuist vertelde?” vroeg hij bars, maar ’t leek iéts vreindelijker te klinken. Ik knikte.
“Zeg het! Hardop, en kijk recht in m’n ogen. Is het waar?”
“Ja eerwaarde,” zei ik zacht, en na één blik keek ik weer weg. Hij trok me onmiddellijk weer bij m’n oor recht naar zich toegekeerd en zei nogmaals: “Kijk me aan. Is het waar?!”
Ik bleef nu iets langer kijken en zei benepen: “Ja pater, het is de volledige waarheid, ik zweer het op God de vader en de bijbel.”
Daarop sloeg ik een kruisje en draaide weer beschaamd mijn hoofd weg.
Hij duwde me afkerig terug met m’n hoofd op ’t bed.
“Jij zondige duivel, je zult hiervoor boeten! Ik zou je direct in ’t vuur moeten werpen om eeuwig in de hel te branden, of de keel afsnijden, ware ’t niet dat God genadig is en ik als Zijn dienaar Zijn voorbeeld dien te volgen, en zo ook diens mildheid jegens de grootste misdadiger, mits deze oprecht spijt betoont.”
“Dat doe ik zeker pater.. groot is mijn dank als u mij wilt vergeven ten overstaan van God. Ik zal alles doen in uw welbehagen om mijn vreselijke misstap recht te zetten.”
“Ik kan je vergeven, maar niet je ziel redden, dat weet je .. dat kan je alleen zelf, met God’s mededogen. Je zult je zelf voor Hem moeten verantwoorden. Ik kan alleen helpen de duivelse krachten uit je te drijven door je te pijnigen tot je zult wenen en schreeuwen om genade en eeuwig spijt zult hebben. Zo niet, dan weet je dat God ook genadeloos kan zijn en er geen troost meer is, doch zijn woede over je raast tot alles is gewroken. Dat moet ik je nadrukkelijk zeggen.”
“Ja pater, dat besef ik heel goed.”
8. Boetedoening
“Welnu, laat mij Gods’ straf voltrekken. Laat je benen strekken.. en o wee, als je de lakens zult bevlekken.”
Ik keek verbaasd naar hem om. Wat bedoelde hij?
“Ik dacht dat jij dichterlijke taal begreep,” zei hij alleen en duwde me wat verder naar voren op ’t bed, zodat ik met mijn kruis net op de rand lag, terwijl hij achter mij knielde. Daarop trok hij mijn benen uit elkander en ik kneep mijn ogen samen, de harde klappen die zouden volgen afwachtende.
Maar dat gebeurde niet. Nee..iets heel anders wachtte mij. Een vinger in mijn aars! Geschokt en verschrikt schoof ik wat naar voren en kneep m’n billen samen. Maar de pater greep me bij m’n opgetrokken onderkleed terug naar achter en duwde zijn vinger dieper naar binnen.
“Wat doet u pater?” vroeg ik benauwd.
“Jij wilt je ontuchten toch afleren? Dat ga ik je leren. Je lusten te beheersen voor eens en altijd, opdat je je rein tegenover God kunt vertonen. Al je onreine gedachten en zondige gevoelens zullen verdwijnen om je de weg tot God te banen, zodat jij je voortaan als goed Christen zult gedragen.”
Terwijl hij dit zei, weer op die ietwat bibberige toon die hij ook had laatst toen ik hem onder de pij moest betasten, schoof de vinger wat heen en weer in mijn kontgat en ’t voelde eigenlijk wel aangenaam. Zo aangenaam dat er scheuten opwinding door mijn lendenen trokken. O nee..dat mocht toch niet? Hoe kon dit gebeuren?
“Bedwing je verdorven lusten die ik in je opwek Melchior. Alleen dan zal je de vloek ontlopen die je over je afroept als je je onzedige room naar buiten laat lopen. Verheug je slechts in de Here, en niet in onreine begeerten.” Hij draaide zijn middelvinger alle kanten op en de inwendige massage maakte al mijn ranzige stoffelijke verlangens los..Golven van genot stroomden door mijn bloed en mijn aderen, ze vulden mijn onderlichaam met warmte en kriebelingen.
“Verlies je niet in aards genot, denk slechts aan het hemelse.. Laat je niet gaan in Gods’ aanschijn.. beheers je met je wil.”
Het was niet tegen te houden, de inwendige stuwingen namen meer en meer toe en gingen m’n hele lichaam rond..Ze wilden een uitweg zoeken. Mijn hart klopte en ik schokte.. O nee onee..beheers je Melchior, maande ik mezelf. Het was dat een tweede vinger mijn sluitspier openrukte en ik even door ’t geweld werd afgeleid, anders had ik niet langer meer met mijn geestkracht de opkomende stromen in mijn lijf kunnen onderdrukken.
“Het is niet mij bedoeling je te pijnigen. Ik zal wat olie halen, wacht.” De pater liet me los en stond op. Hij rommelde wat in zijn kast. Al snel was hij weer achter me en ik voelde een scheut olijfolie of wat het was tussen mijn billen lopen. Een siddering van de koude vloeistof en ’t genot dat ’t teweegbracht tegelijk doortrok me.
“Here, laat me deze jonge ongehoorzame blaag zalven in Uw naam opdat U hem redde van zijn onfrisse hunkeringen.”
Terwijl hij dit zei werd de olie langzaam en teder tussen mijn billen gewreven en tenslotte met een vinger in mijn holte aangebracht. Het ging nu aanzienlijk soepeler en ik ontspande meer en meer. Het was zalig.
“Zalig is Uw heerlijkheid, o Here, die ons zondaars vergeeft,”sprak Benedictus. En hij begon tekst uit het boek Wijsheid hoofdstuk 4 op te dragen. “Want de betovering der ondeugd verduistert het goede en de roes van de hartstocht verderft een onschuldig gemoed.”
“Hij was welgevallig aan God en werd door Hem bemind.”
En zo ik me herinner uit Hoofdstuk 3 vervolgde hij: “Zalig de onvruchtbare vrouw, die zich niet bezoedeld heeft.. Die van geen zondig bed heeft geweten. Zij zal vrucht dragen bij het oordeel over de zielen. Zalig ook de castraat. Wiens hand de wet niet heeft geschonden, en die geen zondige gedachten tegen de Heer heeft gekoesterd, want hij zal voor zijn trouw een uitgelezen gunstbewijs ontvangen.”
Intussen begon het in mij steeds meer te gonzen, borrelen en broeien van binnen. Een derde vinger had zijn weg gevonden in de diepten van mijn endeldarm en raakte plekjes die mijn opkomende onreine sappen steeds meer deden loskomen.
“Bespaar deze jongeman de folteringen en leer hem geduld, opdat hij, net als zijn broeders, rechtschapen dienaar van U kan worden Here. Verdrijft U toch de duivelse demonen uit zijn vlees en gemoed, opdat hij zich slechts aan U zal wijden. In Uw handen beveel ik hem.”
De vingers wroetten en draaiden intussen in mij door, de andere hand hield miijn bil opzij als om er beter in te komen, en ik leek Benedictus’ stem steeds onstandvastiger te horen klinken.
“Laat hem stevig staan in aanbidding van U en niet door winden van aardse verlokkingen heen en weer geslingerd worden ,” klonk het wat hijgerig nu zelfs, terwijl zijn vingers nog verder m’n aars in wrongen.
Ik was mijn zelfbeheersing al helemaal kwijt. Ik kon niet meer naar de woorden van Benedictus luisteren, alleen naar zijn stem, zijn opgewonden klank, de toon die wellustig klonk.. Het trok door me heen, tezamen met aanstormende trillingen in mijn lijf die er met een niet meer te bedwingen kreun uit daverden. Ik drukte mijn kruis stevig in de lakens van het bed, welke ik in mijn indiscretie onbedingd ging bevuilen, en gaf me over aan het onvoorkomelijke gevoel van bevrijding.
Ik was nog niet uitgespoten of een keiharde pets op mijn bil deed mij met hevige schrik overeind komen.
“Zijn mijn inspanningen helemaal voor niets jij onzalige, goddeloze, van elk respect gespeende vlegel, lager dan addergebroed? Schaam je, jij vervloekte barbaar!” Benedictus snoof verachtelijk bij de volgende harde pets op de andere bil.
“Vergeef me toch eerwaarde. Heb toch geduld met mij, trage leerling die ik ben,” piepte ik onderdanig.
“Ik zal jou leren.. voor andere aanklagers nog harder tegen je zullen optreden,” ging Benedictus verbeten voort. “Voor jij anderen zult aantasten en bederven in dit huis des Heren zal ik jou met mijn roede tuchtigen.”
Ik vreesde weer voor stokslagen en keek benauwd achterom of hij zijn stok pakte. Maar ik zag tot mijn verbazen en toch ook enige gespannen verwachting dat hij zijn pij afgooide en daaronder naakt was. Zijn harde ‘roede’ stak kaars rechtop. Hij kwam op zijn knieën vlak achter mij, en even sloeg hij met zijn penis heen en weer tegen mijn billen, wat mij opnieuw in verrukking bracht in plaats van het mij af te leren. Mijn ‘roede’ sprong ook op en ik vreesde dat hij het zag, zodat ik me gauw weer voorover in het matras groef.
“Als jij geen stand kunt houden tegen de kleinste verlokking..hoe ga je het ooit leren?” beet hij me met verachting toe. “Bevend zul je in ’t aanschijn van God je nederlaag ondergaan als jij je aardse genoegens niet onder controle houdt.”
En op dat moment stootte hij toe..zijn roede recht in mijn aars. Een gil ontviel me en hij sloeg me gelijk de hand voor de mond, terwijl hij me rechtop tegen zich aantrok.
Ik voelde zijn gespannen lid mijn hol doordringen en ik huiverde van pijn, genot en afkeer tegelijk. ’t Genot overheerste. Mijn eigen lid wipte ook weer omhoog en ik moest mij bedwingen hem niet vast te pakken.
“Een rechtvaardige die sterft zal een veroordeling zijn voor de goddelozen die leven, en een jongeman die vroeg tot volmaaktheid komt, zal de hoogbejaarde zondaar veroordelen,” citeerde de pater intussen verder de heilige schrift, weer uit Wijsheid 4, zover ik mij ’t goed herinnerde. Hij begon zo heftig in mij heen en weer te bewegen dat hij niet goed kon praten.
Hijgend en trillend bracht hij af en toe een woord uit. “Zullen het zien…” “Vol verachting..”
“De heer.. zal hen.. uitlachen”. Hij ramde nu zo hard in me los dat ’t pijn deed en ik ’t onder zijn hand op mijn mond uitkermde.
M’n dijen begonnen echter snel alweer te trillen van de extatische verrukkingen die zich toch weer aandienden in mijn onderlijf. Ik kon het niet helpen, het kwam door hem. De altijd zo beheerste kalme pater die hier een totaal andere zijde liet zien.. Eén van totale overgave aan zijn lichamelijke lusten, die hem nu in de ban hadden, geheel los van God’s geboden, niet meer in staat te verzaken van ’t snoepen van de verboden vrucht, met de onafwendbare wrange nasmaak.
“In korte tijd tot voleinding gekomen..” prevelde hij in wartaal wat verzen dooreen uit het onderhavige hoofdstuk van Wijsheid.. “afgedwaald van de weg der waarheid” …” een voorwerp van spot” .. “Op wie wij onze spotlust hebben gebotvierd,” hijgde hij terwijl hij onbedaarlijk in mij tekeer ging. Toen ontsnapte hem een kreet en ontvlied hem zijn zaad dat ik overvloedig door mijn darmkanaal voelde stromen, en nog eens, en met een laatste verzadigde zucht mompelde hij: “Hij zal hen breken en hen sprakeloos voorover laten vallen,” waarop hij mij weer voorover duwde en gelijk boven op mij neerzeeg.
Terwijl hij zo op mijn rug uitblies klopte mijn piemel en mijn hart nog als een bezetene.
Ik wou mezelf aanraken maar kon er niet bij, met Benedictus nog naschokkend op mijn rug. Ik drukte m’n kloppende penis in ’t matras en wilde me zo opnieuw tot een voleinding brengen. Maar terwijl ik mij zo licht heen en weer strijkend bevredigde , kwam Benedictus ineens bij en rukte zich los van mij, met een woedende uitroep: “Wat doe jij hier, waardeloos stuk ongedierte! Smaad zal men spreken als ze je hier zien. Ga weg, jij God’s ontrouwe afvallige, bezoedel mij niet! Ingerukt mars!” en hij schopte mij onder de kont, zodat ik ’t laatste stapje naar totale bevrediging dat nabij was, nog steeds mijn kruis in ’t laken op Benedictus’ bed persend, moest opgeven.
Moeizaam kwam ik overeind met een knoertharde plasser, en liet mijn onderkleed zakken, die potsierlijk over de punt van mijn harde staander viel. Benedictus bedwong zich om ernaar te kijken, sloeg mijn pij over me heen en lispelde in m’n nek: “We hebben slechts gebeden hier, begrepen?” Ik knikte gedwee. “Als er geruchten komen sla er geen acht op,” zei hij met klem, wat ik weer met een knik bevestigde.
“Romeinen 7, vers 14 tot 25 , lees dat nog maar eens,” vervolgde hij terwijl hij de deur opende. Daarop duwde hij mij de deur uit, zonder verder nog iets te zeggen.
Ik had ’t echter goed te pakken, en kreeg pielemans nog niet tot bedaren. Met de pij om snelde ik naar m’n kamer.
Wordt vervolgd als God het heel graag wil. Maar die kans acht ik zeer klein.