Koffie verkeerd
Een half uur later hebben Jim en ik het heerlijke ontbijt op. Jim staat op, wenst me succes, en loopt de kamer uit.
“Christine? Lieverd?” hoor ik hem zeggen, “ons gesprek is klaar. Je mag weer naar je kamer en tijd met meneer Vile doorbrengen.”
Binnen enkele seconden ben je weer in de kamer. Je ogen vallen op het lege dienblad.
“Heb je lekker ontbeten, P.D.?”
“Ja, zeker. En Jim ook. Je kookt goed. Hopelijk had je niet verwacht dat hij iets voor je zou overlaten?”
Ik deed alsof ik de lichte teleurstelling in haar gezicht niet zag.
“Nee, P.D., ik had wel verwacht dat hij het allemaal zou opeten. Ik heb in de keuken een overgebleven broodje van gisteren gegeten.”
“Goed zo,” zeg ik alleen maar.
En dan kruip je in het bed, en ik ruik je geur en voel je zachte handen spelen met de korte haartjes op mijn borst. Bijna vergeet ik mijn voornemen, bijna zwicht ik.
“En wat wil je nu, P.D.? Wil je dat ik je eerst lekker pijp? Of wil je misschien anaal proberen? Het maakt niet uit wat je wil, mijn lichaam is van …”
Je stem sterft weg bij het zien van mijn gezicht. Als je ziet hoe streng ik kijk, met één wenkbrauw opgetrokken, stop je met praten. Dan, na een ongemakkelijke stilte, kijk je omlaag. Zonder me aan te kijken vraag je:
“Wat is er, P.D.? Wil je geen seks? We kunnen ook andere dingen doen?”
Ik wacht. Lang genoeg tot de stilte ongemakkelijk is, en dan nog wat langer. En als ik eindelijk iets zeg, dan dwing ik mezelf om zachtjes te praten, en langzaam.
“Seks? In deze kamer? Kijk eens om je heen.”
Ik gebaar naar het dienblad met de lege schalen, de borden die Jim en ik op de vloer hebben gezet, mijn lege koffiemok ernaast.
“Het is hier een bende. Hoe kan je nu verwachten dat ik me met seks kan bezig houden als de kamer niet netjes is?”
“Oh, uiteraard. Ik snap het,” fluister je.
Ik betwijfel of je het echt snapt. Je gezicht zegt me van niet. Maar evengoed kom je overeind van het bed, begint bestek, borden, glazen, en mokken bij elkaar te zoeken, zet alles op het dienblad, en dan ga je de kamer uit. Na een minuutje of zo kom je terug, met een doekje. Je veegt de tafel schoon, en de vieze plekken op de vloer, dan ga je weer weg. En dan kom je weer terug.
“Kijk eens? Helemaal schoon. Sorry dat ik niet …”
“Waar is mijn koffie?” val ik je ruw in de rede.
“Je … koffie?”
Ik zucht.
“Ja. Mijn koffie. Bruine vloeistof. Heet, met een prettige bittere smaak. Geeft energie. Je hebt er vast wel eens van gehoord?”
Je schouders zakken. Een beetje.
“Oh. Het spijt me. Sorry, meneer. Ik wist niet dat u dat … u vroeg niet om …”
Ik zucht opnieuw. Hard genoeg om je woordenstroom te onderbreken.
“Ik dacht dat jij slim was? Ik had niet verwacht dat ik ieder klein detail voor je zou moeten uittekenen.”
“Het spijt me, meneer. Ik ga direct uw koffie halen.”
Ik wacht. Tegenstrijdige gevoelens razen door mijn brein. Ik vind het niet fijn om zo met je om te gaan. Maar Jim had gelijk. Ware liefde betekent dat wat jij fijn vindt, belangrijker is dan wat ik fijn vindt. En vreemd genoeg merk ik, totaal onverwacht, dat het een soort kick geeft. De macht die ik over je heb. Dat je alles doet wat ik je zeg te doen, en zelfs de schuld op je neemt van dingen die helemaal jouw schuld niet zijn. Dat zou niet fijn moeten voelen. Het zou me niet het gevoel moeten geven dat ik beter ben. Maar ik kan niet ontkennen dat dat wel gebeurt. Dat in elk geval een klein deel van mij hiervan geniet.
Je komt terug, met een kop koffie, die je me aanreikt. Als ik geen hand uitsteek om hem aan te nemen, zet je een klein tafeltje dichter bij het bed, en zet de koffie daar op.
Ik kijk naar de koffie, in stilte. Ik hoor je slikken, maar je zegt niks.
“Ik zie geen suiker,” zeg ik, met een teleurgestelde stem.
“Suiker? Ik dacht … Gisteren vroeg je om zwarte koffie? Ik wist niet …”
“Dus het was een aanname?” vraag ik scherp, “en jij dacht dat een aanname wel goed zou zijn? Neem dat met je mee!” Ik wijs naar de koffie, met een blik van walging op mijn gezicht, “en kom terug met suiker. Ben ik duidelijk?”
“Ja, Heer!” verzeker je me snel, terwijl je de koffie pakt en je de kamer uit haast.
Ik wacht tot je er weer bent. Opnieuw met een kop koffie, het roerstaafje er nog in.
“Hier is uw koffie, Heer,” zeg je trots, “nu met suiker.”
“Goed,” zeg ik.
Ik pak de koffie. Dan roer ik wat met het rietje, ogenschijnlijk zonder erbij na te denken, terwijl ik praat.
“Ik vraag echt me af waar je net mee bezig was. Je weet dat mijn benen zeer doen. Erg zeer. En allemaal vanwege jou. Omdat ik jouw straf heb overgenomen. En toch lijkt het alsof je alleen maar aan seks kan denken. Je leek te denken dat ik dat dienblad zelf had kunnen opruimen. Dat ik zelf koffie had kunnen maken. Ik had toch echt meer dankbaarheid verwacht, na mijn opoffering van gisteravond.”
Met elk woord dat ik zeg krimp je een beetje. Je schouders hangen omlaag, je kijkt naar je voeten, en als ik stop met praten kan ik je gefluisterde “het spijt me, Heer” maar amper verstaan.
“En terecht,” bevestig ik.
De koffie is intussen voldoende afgekoeld.
“Oh, nou ja. Ik zal het je vergeven,” zeg ik met vriendelijke stem, “ik drink nog mijn koffie, en daarna kijken we wat we de rest van de dag kunnen doen.”
Je kijkt op, je gezicht weer blij. En dan, als ik weet dat je naar me kijkt, neem ik een slokje van de koffie. Ik herken de nare smaak van gezoete koffie in mijn mond, en spuug het direct weer uit, waarbij ik ervoor zorg dat de druppels jou raken.
“Gadverdamme” roep ik uit, “dit is walgelijk! Welke idioot wil er suiker in de koffie? Wat dacht je toen je me dit gaf? Probeer je mij te vergiftigen of zo?”
En in één snelle beweging gooi ik de kop naar jou. Hij raakt je vol op je borst. Je gilt als de hete koffie je huid raakt; de mok spat uiteen op de vloer, en laat een enorme plas koffie rond je voeten achter. De koffie die van je borsten afdruipt, en langs je buik en benen omlaag loopt, laat die plas nog groeien.
Maar ik let op je gezicht. Om te zien hoe je reageert.
Na de eerste schrik en pijn, zie ik even woede ontstaan. Dan verrassing, gevolgd door teleurstelling. Ik zie iets in je ogen glinsteren, en ik hoor dat je iets moet wegslikken.
“Ik … ik begrijp het niet. Ik dacht dat jij … u zei … u wilde suiker in uw koffie. U stuurde me terug om dat te halen. Ik deed wat u vroeg, P.D.!”
“Nee,” zeg ik, terwijl ik teleurgesteld mijn hoofd schud, “nee, lieverd. Je deed niet wat ik vroeg. Wat zei ik precies?”
“Ik weet wat u zei. U vroeg om …”
Ik steek mijn hand gebiedend op, en tot mijn opluchting heeft dit inderdaad het gewenste effect. Je bent direct stil.
Ik rek de volgende woorden zo lang mogelijk uit, spreek zo langzaam als ik kan.
“Denk goed na. Herinner je de exacte woorden. Maak niet nog meer fouten.”
Je blijft stil. De denkrimpel op je gezicht verraadt je concentratie. En dan geef je eindelijk antwoord. Langzaam, elk woord rekkend, terwijl je in mijn gezicht naar bevestiging zoekt.
“U zei dat u geen suiker zag. En toen zei u me om terug te komen met suiker.”
“En verder?” vraag ik, “wat had ik daarvoor gezegd?”
“Dat ik geen aannames moet maken.”
“Juist. Brave meid. Wel, zeg eens, heb ik je gezegd waar ik de suiker wilde?”
“Nee, Heer, dat heeft u niet.”
“Dus? Waarom deed jij het in mijn koffie?”
“Omdat … omdat ik …”
Je stem sterft langzaam weg terwijl je praat. Maar ik blijf stil, zodat jij de zin wel af móet maken.
“Ik maakte een aanname, Heer. Het spijt me, Heer.”
Je laat je op je knieën zakken, je benen lichtelijk gespreid, midden in de plas afkoelende koffie. Je handen liggen op je knieën, met de palmen omhoog. Je rug is recht, maar je richt je blik omlaag. Toch zie ik nog genoeg van je gezicht om te zien dat je begint te begrijpen waar ik mee bezig ben.
“Het spijt me, Heer. Ik deed het fout. Ik ben een dom wicht.”
“Ja, dat ben je inderdaad,” zeg ik.
Ik haat mezelf terwijl ik dit doe, maar toch doe ik het. Ik zie dat mijn woorden je raken, dat je deze kille bevestiging niet had verwacht.
“Maar daar zitten lost je fout niet op. Ga terug naar de keuken. Haal nieuwe koffie voor me. En suiker. En deze keer zonder fouten.”
Je staat haastig op.
“Ja, Heer. Dank u, Heer.”
Zodra je ver genoeg weg bent om het niet meer te horen, zucht ik diep. Dit was moeilijk. Het was me vooral zwaar gevallen om je gelijk te geven toen je jezelf dom noemde.
En toch … tot mijn afgrijzen merkte ik dat een deel van mijn brein toch ook geniet. Geniet van hoe ik je laat lijden, en spartelen. Geniet van hoe je aan mijn genade bent overgeleverd, dat ik je alles kan laten doen wat ik maar wil. Ik schrik van mezelf. Maar ik kan het niet ontkennen. Deze macht geeft me een kick.
Je komt terug met een dienblad, waarop een kop koffie staat, en daarnaast, keurig naast elkaar, twee suikerklontjes. Ik merk dat je niet eens de tijd hebt genomen om jezelf schoon te maken. Je snapt, terecht, dat mij bedienen voor gaat.
Ik knik in de richting van het tafeltje, en je zet het dienblad daar zorgvuldig op neer.
Ik glimlach goedkeurend.
“Goed gedaan. Brave meid.”
“Dank U, Heer!” antwoordt jij, met een blije glimlach.
Heer en meester
Je gaat naast me zitten. Legt je hand op mijn dij.
“Kunnen we alvast dingen doen, Heer? Terwijl u wacht tot de koffie is afgekoeld? Ik zou u kunnen pijpen, als u wil? Of misschien wilt u mijn borsten likken, Heer? Of …”
Ik onderbreek je. Alweer.
“Voordat we ook maar iets gaan doen, moet je echt stoppen me zo te noemen.”
“U hoe te noemen, Heer? Oh wacht, u bedoelt … Heer, wilt u niet dat ik u Heer noem?”
“Natuurlijk niet. Je weet toch dat ik niet jouw heer ben.”
“Het spijt me, Hee… P.D., ik zal u weer P.D. noemen.”
“Fout!”
Eén simpel woordje, maar het is genoeg om jou direct het zwijgen op te leggen, om jou weer dat bange konijntje te laten zijn. Je wil het zo graag goed doen, je doet zo je best om het mij naar de zin te maken, je weet alleen niet hoe. Je kan niet voorkomen dat je het fout doet.
“Fout?”
“Natuurlijk is het fout. Hoe haal je het in je hoofd om mijn voornaam te gebruiken?”
Ik klink nu geïrriteerd.
“Oh. Eeuuhhh … Meneer Vile, dan?”
Ik ben blij dat ik wat acteerervaring heb. Dit is geen makkelijke rol om te spelen. Maar ik moet dit doen. En dus draai ik de boosheid nog wat hoger. Mijn stem wordt luider, ik bal mijn vuisten.
“Nee, idioot! Natuurlijk niet!”
“Het spijt me, Heer!” antwoordt je direct, en dan sla je je handen voor je mond.
Ik zucht. Een diepe, erg teleurgestelde zucht.
“Moet ik dit dan werkelijk uitleggen? Goed dan. Je herinnert je vast nog wel wat Jim gisteren zei?”
“Meester heeft een boel dingen gezegd. Welke bedoelt u?”
“Aan het eind. Toen we weer in de woonkamer waren.”
“Hij zei dat ik u moest belonen. Dat we seks moesten hebben.”
“Maar dat waren niet zijn woorden.”
Opnieuw verschijnt de denkrimpel op je gezicht.
“Hij zei dat u mij moest claimen,” zeg je dan.
“Inderdaad,” bevestig ik, “en dat is wat ik nu doe. Ik claim je. Claim je als de mijne. Mijn bezit.”
Je knikt. Ik bevestig wat je intussen al vermoedde.
“Maar bezit kan maar één eigenaar hebben. Je bent nu van mij. En dus ben je niet meer van Jim.”
Je spert je ogen open van verbazing. Je slikt moeizaam.
“Dus misschien snap je nu hoe je me moet noemen?”
“Ja … meester,” fluister je, haast onhoorbaar.
“Harder, wicht! Ik kan je niet verstaan!” brul ik.
“Ja, Meester!” zeg jij.
“Juist. Brave meid. Ik ben nu jouw Meester.”
Ik wacht even, en dan ga ik verder, waarbij ik de woorden uitrek:
“Je enige Meester. Tot ik je aan Jim terug geef.”
Je slikt. Je slaat je blik neer, kijkt naar de punten van je tenen.
“Ja, Meester. Ik begrip het.”
Er volgt een ongemakkelijke stilte. Ik heb je waar ik je hebben wilde. Je hebt je aan me onderworpen. Precies wat Jim al voorspelde, als ik je maar genoeg push. Het plannetje dat ik heb bedacht heeft gewerkt.
Maar nu realiseer ik me mijn fout. Ik heb geen vervolg. Jij wacht op mijn opdracht. En ik heb geen flauw idee wat ik je kan laten doen.
Je kijkt naar me, en je verwacht duidelijk dat ik iets doe. Iets zeg. Maar wat?
Mijn twijfels zijn er weer. De twijfel die ik ook al tegen Jim heb geuit, maar die hij wegwuifde. Hij was er zo van overtuigd dat ik dit kan. Ik wil het ook. Ik wil hem niet teleurstellen … nee, jou. Ik wil jou niet teleurstellen.
Ik moet je een opdracht geven. Je iets laten doen. Je laten merken dat ik de controle heb.
Het duurt te lang. Veel te lang. Uiteindelijk ben jij het die de stilte doorbreekt.
“Dus, heeft U een opdracht, Meester?”
Je stem is nog onderdanig. Maar in je ogen … ik zie die glinstering weer. De glinstering die ik ook gisteren zag, toen je het tegen Jim opnam, Die glinstering waar ik zo van hou, maar die ik toch nu niet wil zien. Hij is nog niet sterk, maar hij is er wel.
Ik bekijk je. Je staat daar nog altijd. Je blik nog steeds omlaag. Je borst en je benen nog altijd vies van de koffie die ik eerder tegen je aan gooide. Je staat pal naast de plas koffie op de grond, op de plek waar je eerst stond. Vanuit daar zie ik een spoor van koffievlekken naar de deur en in de gang.
Ik glimlach. Ik weet wat te doen.
“Ja, Christine. Ik denk dat je deze kamer moet schoonmaken. En de gang, en ik neem aan ook de keuken. Je hebt er echt een bende van gemaakt.”
Je aarzelt. Waarom aarzel je? Ik denk terug aan de tips van Jim.
“Wees zeker van jezelf,” had hij gezegd, “laat geen onzekerheid zien. Ze heeft een sterke meester nodig, Ze wil geleid worden door iemand die weet wat goed is voor haar.”
Wees zeker van jezelf. Ik had te lang geaarzeld. En daarna … hoe ik het had gezegd. “Ik denk”. Waarom had ik die woorden gekozen?
Je kijkt op. Je kijkt niet meer naar je tenen. Je kijkt mij aan. En ik verdrink opnieuw in je ogen. Ze zijn zo mooi. De spiegels naar je ziel, naar jouw prachtige geest. Ik wil enkel in die ogen staren, en je vertellen hoe mooi je bent.
Ik heb te lang getwijfeld. Ik had moeten …
Te laat. Ik zie dat je lippen zich tot een glimlach krullen. Ik zie je ogen nog meer oplichten.
“Maar Meester,” zeg je braafjes, “dat is uw koffie. Misschien wilt u die nog?”
“Hè? Wat? Ik? Gemorste koffie? Waarom zou ik die willen?”
“Dat weet ik niet, meester.”
“Maar waarom denk je dan dat ik het wil?”
“Ik wil gewoon niet nog meer aannames maken, heer. Je zei me dat niet te doen.”
Ik zucht.
“Ja. Dat zei ik inderdaad. Maar dan zal ik je nu vertellen, ik wil die koffie niet meer. Hij ligt op de grond. Ik wil hem niet.”
“Bedankt voor de uitleg, heer. Heel verhelderend.”
“Pas op je woorden, Christine. Ik wil niet dat je zo tegen me praat!”
“¿Prefieres que hable en español, señor?”
“Nee, natuurlijk niet. Geen Spaans praten!”
“Le français serait-il meilleur, monsieur?”
“Stop daarmee! Gewoon Nederlands, graag!”
“Als je het zo vriendelijk vraagt …”
“En doe wat ik je zeg!”
“Jawel, heer. Ik spreek Nederlands, zoals je zei, heer.”
Ik kreun. Het valt me nu pas op dat je me geen meester meer noemt. Ik weet dat dat geen vergissing was. Je deed dat expres, als test. Ik had direct moeten reageren. Maar dat heb ik niet gedaan. Je testte me, en ik heb gefaald. Nu weet je dat ik niet de sterke meester ben die ik voor je wil zijn.
Stiekem bewonder ik je moed. Ik vind het geweldig dat je het tegen me op durft te nemen. Maar toch moet ik dit in de kiem smoren. Ik moet doen alsof ik boos ben.
“En spreek me aan met Meester!”
“Ja, meester.”
Je zegt het, maar je meent het niet. Ik hoor het in je stem. Ik zie het in je ogen. Het respect dat je een paar minuten geleden voor me had is weer weg. Je weet dat ik je niet de baas ben.
(c) 2024, door P.D. Vile