Een deels waargebeurd verhaal, alleen de namen van de personages en de locaties zijn veranderd. In het eerste deel is er quasi geen seks, in het tweede deel, veel.
Ik ben Rick D’Anvers en woon in de Antwerpse rand. Toen ik een klein ventje was, mocht ik gedurende de grote vakantie elk jaar wel een paar weken op vakantie bij mijn nonkel Jac, kort voor Jakobus. Zijn volledige naam was Jakobus Driessen. Die bezat een kleine boerderij ergens in de Kempen, met zo’n tien hectare weiland en akkers en nog ongeveer een hectare of tien bos. Zijn kleine Kempische boerderij stond zo’n honderd meter van de rand van het bos, maar wel in het bos. Het was dus alsof die boerderij midden in het bos stond. Als klein ventje lig je helemaal niet wakker van dergelijke informatie.
Nonkel Jac was weduwnaar en naar mijn mening toen, stokoud. Zij gestorven vrouw was een zus van mijn moeder. Die heb ik nooit gekend. Die moet ongeveer gestorven zijn toen Jac ongeveer vijfendertig was. Het enige dat ik mij van haar herinner is één foto die op een lage kast stond. Daarop stond de jonge Jac, zo’n vijfentwintig jaar oud, als een blonde gespierde adonis, een stokoude vrouw aan de andere kant van de foto en een kopie van de jonge versie van mijn moeder in het midden.
Mijn vakanties bij nonkel Jac, waren schitterend. Nonkel had twee koeien, Bella en Bea, één varken, Melanie, een stuk of vijf kippen, één geit, George en vier schapen, waarvan ik de namen vergeten ben, een Brabants boerenpaard genaamd Magda, een twee rijpaarden, Mireille en Liesbeth genaamd, waarvan ééntje om bovenop gezeten te rijden was en ééntje om te rijden met een menwagen op twee wielen en in een hok een stuk of vijf konijnen die geen naam hadden. Alle landbouwgronden waren verpacht, op een klein stuk weide voor de twee koeien en de paarden na.
Nonkel Jac leefde van de groenten die hij zelf teelde, de melkproductie van de koeien, de vleesproductie van het varken dat hij eigenhandig elk jaar slachtte en waarvan hij drie kwart verkocht aan de beenhouwer in het dorp om dat van die centen een nieuw biggetje te kopen om vet te mesten en dat telkens de naam Melanie kreeg. Nonkel Jac zorgde gewoon voor voldoende voedsel voor zijn dieren en zichzelf en om zijn boerderij te verwarmen had hij een ‘Leuvense stoof’ waarin hij hout stookte en hij had buiten een regenwaterput.
Ik denk dat ik zowat elke grote schoolvakantie tot ik trouwde bij nonkel Jac doorbracht. Eens getrouwd en een eigen gezinnetje, ging ik meestal tijdens de zomermaanden, één dag naar nonkel Jac op bezoek. Voor zover ik weet verliet nonkel nooit de boerderij, ging nooit op familiebezoek en buiten één bezoek, één keer per jaar aan het dorp, tijdens de kermis.
Modern comfort wou hij niet, geen televisie, geen radio, geen telefoon. Hij leefde gewoon op zijn eigendom in het bos. Eén keer per jaar, naast mijn jaarlijks bezoek, kwamen de pachters van zijn landbouwgronden hun pacht betalen voor het hele jaar. Dat was altijd de laatste zondag voor kerstmis. Een viertal boeren uit de streek die bij hem grond pachtten, betaalden dan en daarna gaf hij hen een paar borrels van zijn door hemzelf gestookte jenever.
Tijdens mijn vakanties ging ik ook regelmatig vissen in de grote vijver een heel eind verderop in het bos. Dat was al niet meer in het bos dat zijn eigendom was, maar in het veel grotere bos van tientallen hectaren dat toebehoorde aan Baron D’Outryve d’Alsemberg. Nonkel mocht vrij rondlopen in dat bos en hij speelde daarin ook zowat boswachter en stroper tegelijk. Als kind stelde ik mij helemaal geen vragen bij dat alles.
Op een dag, ik was toen zelf ouder dan vijftig, krijg ik een telefoontje van één van de pachters van nonkel Jac. Die zei : “Rick, je zult moeten langskomen, kerel, want het gaat niet goed met jouw nonkel”. Twee uur later sta ik aan de boerderij.
Nonkel Jac was blijkbaar van zijn rijpaard Mireille gedonderd. Hij was toen al een dik eind in de zeventig. Hij lag in bed en eerder door toeval was één van de pachters, Daniel langsgekomen. Die had hij gevraagd om voor de dieren te zorgen zolang hij het niet kon en om mij te bellen. Een dokter wou nonkel niet zien en in bijzijn van die pachter, nog geen twee uur na mijn aankomst, is nonkel in mijn armen gestorven. De pachter zou voor de dieren zorgen en we zouden na de begrafenis wel één en ander regelen.
Op de begrafenis van nonkel Jac was ik daar met mijn vier kinderen, hun partners, en mijn vrouw. Van het dorp zelf waren er maar een tiental mensen plus de vier pachters waar mijn nonkel aan verhuurde. Toch was de kerk helemaal gevuld. Wat ik niet goed begreep op dat moment, was dat zowat de hele, zeer uitgebreide familie van de Baron, samen met hem en zijn echtgenote aanwezig was. Na de kerkdienst, nam de Baron me even apart en zei : “mijnheer D’Anvers, wij zijn als familie erg bedroefd voor het heengaan van jouw nonkel”. “Jouw nonkel, zijn vader, grootvader en zelfs overgrootvader waren echt kind aan huis bij onze familie”. “Onze beide families gaan eeuwen terug, dus als je vragen hebt en iets over het verleden wil weten, bel me dan maar” en hij stopte een visitekaartje in mijn handen.
Een paar dagen na de begrafenis, ging ik alleen, mijn vrouw wou niet meegaan, naar de boerderij van nonkel Jac.
Daar was net de pachter Daniel voor alle dieren van mijn nonkel aan het zorgen. Die vent zei me : “ik neem aan Rick, dat jij die dieren niet gaat willen onderhouden en bij je houden, ik ben bereid om alle dieren over te nemen van jou voor een prijsje”. “Ik verhuis ze dan wel naar mijn erf”. Dat vond ik een goeie regeling en de pachter betaalde me voor de koeien, paarden en andere dieren een bedrag van tienduizend Euro. Vermoedelijk was dat veel te weinig, maar dat kon me niet deren. De dieren waren goed onder dak.
Bij nonkel stonden steeds alle deuren van de boerderij open. Die werden nooit afgesloten. Sommige deuren hadden zelfs geen slot. Ik bracht dan maar overal sloten aan, sloot de boel af en ging terug naar huis.
Het moet een week of vier later geweest zijn als ik van een notaris bericht krijg, dat ik moet langskomen. Daar verneem ik dat ik zijn boerderij, zijn tien hectaren bos en zijn tien hectaren landbouwgrond, via testament, erf. Bovendien stond er op zijn bankrekening een bedrag van iets meer dan anderhalf miljoen euro. Ik was stomverbaasd.
Mijn euforie was van korte duur, want de notaris deelde mij mede, dat de waarde van de boerderij en de gronden en die laatste hadden niet echt een grote verkoopwaarde, tezamen zo’n drie miljoen euro was, maar gezien ik niet in rechte lijn bloedverwant was, ik was slechts een neef van Jac, zou de aanslagvoet ietwat rond de vijftig procent bedragen. Bijna de volledige som op de bankrekening zou dus naar de fiscus gaan en ik had een stuk bos, wat weilanden en een oude boerderij als nieuwe eigendom. Dat bos bracht niets op, die weilanden allemaal tezamen nog geen duizend euro per jaar en die waren aan landbouwers verpacht, dus die kreeg je er niet af en dat maakte ook dat de verkoop van zulke weilanden nauwelijks wat geld zou opbrengen. De notaris had er evenwel op gedrukt, dat ik de boerderij en het bos niet mocht verkopen. Dat was de enige wens van mijn nonkel.
De gepachte gronden werden toch, op hun vraag verkocht aan de vier pachters, en dat bracht me toch, weliswaar ook licht onder de marktprijs, zo’n vijfhonderdduizend euro op. Ik bleef dan enkel in het bezit van het boerderij gebouw en zo’n vijf hectare bos en uiteraard de opbrengst van de gronden.
Een aantal weken kon ik niet op die boerderij langs gaan. Uiteindelijk, op een vrijdagavond, vertrok mijn vrouw naar één van de kinderen op bezoek, ergens ten zuiden van Brussel en ik besloot om het weekend naar de boerderij van nonkel Jac te trekken.
Daar toegekomen de zaterdagvoormiddag, begon ik met de boel te verluchten en rond te kijken. Mijn plan was om kort na de middag terug naar huis te keren. Ik inspecteerde de stallingen, de hooischuur en de directe omgeving van de boerderij. Dan kwamen het woonvertrek, de slaapkamer, de zolder, een grote berging en de kelder aan de beurt. In die kelder vond ik een hele boel flessen rode wijn, champagne en witte wijn. Via een app op mijn GSM controleerde ik de kwaliteit van de wijnen, door de etiketten te scannen. Dat bleken stuk voor stuk topwijnen te zijn. Een klein fortuin aan wijn dus, waarmee ik me tot het einde van mijn dagen zou kunnen bezatten, mocht ik dat wensen.
Er restte me nog één kamer te controleren. Dat was een soort mansardekamer van ongeveer vijf op vijf meter. Een tussenverdieping dus, tussen zolder en het gelijkvloers.
Ik was nog nooit in die kamer geweest. Die kamer was ingericht als een soort bureel. Ik zette me aan een prachtig mahoniehouten bureelmeubel. De rest van de ruimte was gevuld met typische houten kasten die allemaal voorzien waren van een houten rolluikje die allemaal op slot zaten.
In het bureau, zat in het midden een lade, vlak voor mijn buik. Bij de notaris, toen het testament voorgelezen werd, had die mij een sleuteltje overhandigd. Dat paste op die lade. Ik opende en midden in de bijna lege lade, lag een sleutelbos en een crèmekleurige enveloppe met mijn naam op. Een brief van nonkel Jac aan mij persoonlijk gericht.
Beste Rick,
Ik heb jou, telkens tijdens de grote zomervakanties zien opgroeien tot een man. Jouw bezoeken toen en later, waren iedere keer weer, een heel vrolijk lichtpunt in mijn bestaan. Daarvoor wil ik je bedanken.
Ik heb een heel mooi leven gehad, een prachtige vrouw, die mij helaas veel te vroeg ontvallen is, maar ik zag haar graag en zij mij. Ze heeft mij bijzonder gelukkige jaren bezorgd. Jouw tante, was gewoon een goddelijk wezen. Jouw moeder, haar zus, moet ook zo zijn en haar ben ik ontzettend dankbaar dat ze jou elk jaar weer naar mij stuurde. Mijn vrouw was helaas niet in staat om kinderen op de wereld te zetten. Dat vonden wij beide erg, maar het was zo. Rick, ik heb jou altijd beschouwd als de zoon die ik wou hebben.
Dat jij nu deze brief aan het lezen bent, wil gewoon zeggen dat ik dood ben. De notaris zal wel het sleuteltje van deze lade bezorgd hebben. Tevens weet ik, ook al ben ik dood, dat mijn beste vriend, Baron Frédérick, Gustave D’Outryve d’Alsemberg nog leeft. Mocht hij voor mij gestorven zijn, dan zou zijn zoon, een brief te lezen gekregen hebben en daarna zou die mij bezocht hebben. Ik zou hem dan een hele uitleg moeten doen.
Helaas ben ik er niet meer, dus gaat de Baron jou een hele uitleg moeten geven. Schrik niet, wat hij je gaat vertellen is, het is nogal speciaal, maar er gaat geen woord van gelogen zijn.
Er zijn twee dingen die ik van je vraag Rick.
Ten eerste : de Baron zal jou wel een visitekaartje gegeven hebben, ga bij hem op bezoek alsjeblieft. Dat is uiterst belangrijk. Vooraleer je evenwel bij hem langs gaat, zou ik willen dat je grondig alles leest wat er in deze ruimte te vinden is. Dat is een hele hoop lectuur, maar het is belangrijk dat je dat allemaal leest. Begin bij de kast links in de hoek lees de inhoud ervan dan de kast rechts daarvan en dan zo verder tot je alle kasten met rolluik gelezen hebt. In die kasten vind je alle documenten en dagboeken van mijn voorouders en van die van de Baron. Het is nogal veel werk, maar onze beide families gaan terug tot het jaar dertienhonderd negentig. Toen vestigde Melchior Driessen, een verre voorouder van mij, zich in een kleine boerderij die eigendom was van de toenmalige Baron. Die boerderij stond aan de grote weg, waar je afgeslagen bent om naar mijn boerderij te komen. Nu staat daar een klein kapelletje. Maar dat legt de huidige Baron je wel uit.
Ten tweede Rick, mag je met de weilanden doen wat je wilt, vermoedelijk nemen mijn pachters die wel over, de dieren zal Daniel wel voor een eerlijke prijs overnemen, die heeft mij dat beloofd. Het bos en de boerderij mag je in geen geval verkopen, je kunt die schenken aan de persoon van jouw keuze, al wat je dan dient te doen, is deze brief herschrijven en de Baron inlichten.
Het ga je goed Rick, geniet van het leven, haal er alles uit.
Jouw nonkel Jac.
Enigszins verbaasd nam ik de sleutelbos en na wat proberen kreeg ik de eerste kast, links in de hoek open. In het kastje zaten twee legborden waarop schriftjes lagen. Op de bodem van de kast stonden dikke boeken, eerder kaften met een lint toegebonden en losse vellen van een soort perkament. Ik trok zo’n kaft open en op elk perkament stond een tekening van een boom of een blad van een boom, met een hele beschrijving erbij in het Frans en een Latijnse naam bij het blad. Op het volgende stuk perkament moet zo’n boomblad effectief gezeten hebben, enkel wat stofresten gaven dat aan. Bovenaan elk perkamenten blad stond een datum in oud Nederlands. De eerste was : 9 september 1392. Ik nam nog een paar van die bundels, allemaal hetzelfde. De uiterst rechtse op dat onderste schap dateerde op 1459.
Op het bovenste plankje had je kleinere kaftjes, netjes genummerd met telkens per kaftje een aantal kleinere vellen perkament. Dat bleek de boekhouding te zijn. Zo stond er de jaarlijkse huur van de boerderij en landerijen aan de Baron betaald telkens de laatste week van december. Elke aankoop van een kip, een koe of éénder wat stond genoteerd. De eerste datum was dezelfde als voor de botanische vellen perkament en de laatste ook.
Op het schap tussenin stond een gelijkaardige reeks kleine kaftjes. Allemaal netjes genummerd. Deze waren in het Frans geschreven, dat verbaasde me ook, dat de voorvaderen van nonkel Jac Frans konden spreken en blijkbaar schrijven ook. In die tijden was dat buiten de adel, zeer ongewoon.
Het eerste kaftje begon op 1 september 1392 met de melding dat Melchior heel verheugd was om de boerderij te mogen huren van de baron en dat de verhuis vanuit de vorige woning in het dorp goed verlopen was. De vorige woning was afgebrand, zijn vader Josephus had er het leven bij gelaten. Samen met zijn moeder en met zijn jonge vrouw Mathilde was Melchior erg blij dat hij de kleine, leegstaand boerderij van de baron mocht huren. Op 6 september schreef Melchior dat de zoon van Baron Jacobus, Johannus, Eugène D’Outryve d’Alsemberg, jongeheer Eugène, Franciscus met zijn paard voorbij de boerderij gereden was in de richting van het bos toen het stevig regende en dat die halverwege van zijn paard gedonderd was omdat zijn paard schrok van een weg sprintende haas. De voet van de Francisus was in de stijgbeugel blijven hangen en het paard was op hol geslagen, de baron meesleurende doorheen het slijk van de weg.
Melchior Driessen was erin geslaagd het paard te stoppen, de baron te bevrijden en hem tot aan zijn boerderij te slepen onder gehuil van pijn vanwege de jonge heer. Hij had zijn vrouw naar het kasteel doen lopen om de heren van het kasteel te verwittigen van het ongeluk.
Ik dacht bij mezelf, amai dat mens heeft ongeveer een kilometer of vijftien moeten lopen om daar te geraken.
Zelf was Melchior bezig geweest jonge heer Franciscus van slijksporen te ontdoen en het bloeden van verschillende snijwonden te stelpen. Een tijd later was een man met kennis van medicijnen samen met de baron per koets op de boerderij van Melchior aangekomen. De burgemeester, de notaris en de pastoor waren later op de dag ook langsgekomen. De arts/chirurgijn had vastgesteld dat het been van de jonge heer gebroken was en zijn voet ook. Volgens de arts kon de jonkheer niet vervoerd worden en diende die ter plaatse te genezen tot stappen terug tot de mogelijkheden behoorde. Hij spalkte de voet en het been. Dat ging gepaard met helse pijnen voor de jonkheer. Melchior werd tot verpleger van dienst gebombardeerd en blijkbaar werd de toekomstige baron ongeveer drie maanden lang op de boerderij door Melchior en zijn vrouw Mathilde verzorgd. Dagelijks kwam er per koets, voeding voor de jonkheer vanuit het kasteel.
De baron zelf, samen met de barones, kwam ook elke week op bezoek en ook de zusters van Franciscus, Eléonora en Elodie, kwamen wekelijks langs. Wel niet samen met hun ouders.
Op één december van dat jaar, kwam de baron persoonlijk zijn zoon ophalen bij Melchior in bijzijn van de arts/chirurgijn. Die moet toen tegen de baron gezegd hebben, dat de baron van geluk mocht spreken dat Melchior en zijn vrouw, zijn zoon zo goed verzorgd hadden en dat bij het gebeuren van het ongeval, Melchior zo snel het bloeden gestopt had en zo snel het kasteel verwittigd had. Zonder dat prompte ingrijpen van Melchior en zijn vrouw, zou de jonkheer het niet overleefd hebben. De oude baron had er zowaar tranen van in de ogen gekregen.
Melchior schreef nog dat hij de jonge heer Franciscus erg zou gaan missen, want door dagelijks diens wonden te verzorgen met fris water en de verbanden te wassen en opnieuw aan te brengen, waren er ‘gezellige en langdurige’ gesprekken tussen hen beiden geweest.
Op twaalf december van dat jaar, 1392 was de jonkheer al terug op bezoek gekomen, per koets dit keer. Aan het haardvuur had de jonkheer een kop bouillon genuttigd om nog wat verder aan te sterken. De jonkheer moest zich wel bedienen van een wandelstok. Die had Melchior tijdens het verblijf van de jonge man bij hem, ze waren zowat leeftijdsgenoten, uit een stuk eikenhout gesneden. De baron had wel een dure wandelstok voor Franciscus gekocht, omdat zijn zoon mankte, maar Franciscus ging met die van zijn vader naar de kerk op zondag en anders gebruikte hij die van Melchior.
In de dagboeken schreef Melchior zowat wekelijks één en ander in. Op vijftien mei 1393 schreef Melchior verheugd dat zijn vrouw Mathilde zwanger was. Tijdens één van de bezoeken van Franciscus, in augustus stond die er op om peter te mogen zijn bij de geboorte van het kind. Dat kon Melchior niet weigeren vond hij. Op één december van dat jaar werd een zoon geboren. De moeder van Melchior werd meter en Franciscus peter. Bij de doop in de kerk was de hele familie van de baron aanwezig. Het kleine jongentje werd de naam Franciscus, Maria (de naam van de meter) Driessen gedoopt.
Bij de geboorte was de arts/chirurgijn geroepen door Franciscus, die eerder toevallig in de boerderij aanwezig was. Franciscus reed te paard naar het dorp om die te halen. Er werd een gezonde zoon geboren, maar door complicaties, zou Mathilde nooit meer kinderen kunnen baren. Als Melchior de arts wou betalen voor zijn tussenkomst, zei die : “Melchior, ik, mag nooit van jou één stuiver aanvaarden”. “Orders van de baron”. “Datzelfde geldt trouwens voor al mijn nazaten mochten die ook arts worden”. Zo las ik in de verschillende dagboeken het hele leven van Melchior, zijn zoon Franciscus, diens zoon Petrus en zo verder tot zelfs, in laatste kast, de geschriften van Jacobus, zijnde nonkel Jac.
Het doornemen van al die schriftjes, die meer dan zeshonderd jaar in totaal besloegen, ga ik hier niet allemaal uit de doeken doen want dan wordt dit een vijftigdelig verhaal. Ikzelf heb in totaal vijf weekenden lang van vrijdagavond tot zondagavond daaraan gespendeerd. En dat, terwijl ik de botanische geschriften van het onderste schap, zelfs niet aanraakte en sporadisch even in de boekhouding van die dikke zeshonderd jaar keek. Zo las ik bijvoorbeeld dat in het jaar 1585 éne Johannes Driessen, nazaat van Melchior en voorvader van Jacobus, vier kalveren verkocht had aan een boer uit de streek, voor één dukaat per kalf.
Zo’n dikke drie maanden na de dood van nonkel Jac en na het doornemen van alle schriftjes, belde ik de baron op. Die had dat immers gevraagd bij de begrafenis en het stond ook als vraag in de brief van nonkel Jac. We spraken af dat ik bij hem op zijn kasteeldomein zou langskomen op een zondag tegen twaalf uur.
In mijn beste kostuum reed ik met mijn groene Volvo break naar het domein. Dat noemde in werkelijkheid ‘domein Berkenrode’ en was dus al meer dan zeshonderd jaar in bezit van de familie D’Outryve d’Alsemberg.
Toen ik daar toekwam, voor de trappen van de grote inkom van het kasteel, keek ik met ontzag naar het mooie gebouw. Een butler deed open en verzocht mij te wachten in een kamer, rechts van de inkom. Ik waande me even in het kasteel van Versailles, dat ik als puber op een schoolreis bezocht had. De butler had me aangegeven dat de baron en de barones nog niet terug waren van de kerkdienst, maar dat ze elk moment konden ‘arriveren’. Ik moest een beetje lachen, zij het binnensmonds, met die stijfdeftigheid.
Nog geen tien minuten later reed een ietwat ouderwetse Rolls Royce tot naast mijn aftandse Volvo. De chauffeur hield de autodeur voor de barones en voor de baron open en die kwamen de trappen opgelopen. Weer opende de butler de deur, zei direct dat éne Rick D’Anvers toegekomen was en de baron liep direct naar de ‘wachtkamer’ waar ik zat. Hij schudde met beide handen de mijne, klopte heel amicaal op mijn schouder en zei : “ik ben dolblij dat jij gekomen bent”. Hij stelde ineens zijn vrouw, de barones voor. Een dame van de wereld in één of ander heel duur mantelpakje, maar erg vriendelijk. ’s Zondags na de kerkdienst eten we altijd een broodjeslunch zei hij, dus ik verzoek je om samen met ons een paar broodjes te nuttigen en dan gaan we een wandeling maken.
Tijdens het eten, vroeg hij naar mijn familiale toestand, hoeveel kinderen ik had, wat voor werk ik deed en dergelijke. Ik gaf aan dat ik twee zonen en twee dochters had, in de haven van Antwerpen werkte op een expeditiekantoor, kortom alles van mijn dagdagelijks leven.
Na het eten bood hij me een sigaartje aan en zei :”ik vermoed dat we mekaar in de toekomst nog gaan zien, dus noem me maar Freddy DODA”. Ik snapte hem niet, en hij zei ik heet voluit Frédéric, Gustave D’Outryve d’Alsemberg, DODA dus in ’t kort.
Gedurende de hele maaltijd had de barones niet veel gezegd maar ze had me wel meerdere keren erg vriendelijk aangekeken. Alsof ze bijna met me wou flirten, maar dan weer net niet.
Ik gaf er niet veel aandacht aan.
Na het eten en met een sigaartje in de bek, liepen de baron en ik langs de achterzijde van het kasteel de heel grote tuin en daarna een stuk het bos in.
We waren nog geen twintig meter van het kasteel verwijderd als hij zei : “Rick, ik mag je toch Rick noemen ?” Ik knikte. Als er geen getuigen zijn, noem mij maar Freddy, anders liefst baron Frédéric.
Dan vroeg Freddy : “heb je de schriftjes van bij je nonkel gelezen ?” Ik knikte weer en zei : “enkel de dagboeken, de botanische geschriften nauwelijks en de boekhouding ook nauwelijks”. Freddy knikte en zei : “Rick, wat ik je ga vertellen dient onder ons te blijven, ik en jouw nonkel rekenen op je uiterste discretie”. “Ik moet jou blindelings vertrouwen zodat wat ik je vertel, nooit meegedeeld wordt aan eender wie, behalve aan één persoon, die jou opvolgt als je dood bent en wiens naam je mij of mijn zoon meedeelt voor je dood”. Het klonk mysterieus.
“Jouw nonkel Jac, bij gebrek aan kinderen van zichzelf heeft jou als zijn vertrouwenspersoon aangeduid”. “Dus weet ik daardoor dat ik je blindelings kan vertrouwen”.
“Alles is begonnen met één van de verre voorvaderen van jouw nonkel”. “Dat heb je misschien gelezen, éne Melchior Driessen”. “De baron van toen heette Jakobus”. “Melchior Driessen heeft op een bepaald moment het leven gered van de zoon van Jakobus, éne Franciscus DODA”. “Melchior en Franciscus werden boezemvrienden”.
“Melchior zijn vrouw, gaf geboorte aan een zoon, die Franciscus gedoopt werd”. “De Franciscus, zoon van Jakobus, trouwde een paar jaar later, zoals gebruikelijk met een freule van adel”. “Meestal werden de eerste contacten gelegd tijdens het jaarlijks ‘bal des débutantes’ in Brussel, waar de nieuwe lichting beschikbare jonge en huwbare dames van adel ‘gepresenteerd’ werden”. “Dat is in feite een soort ‘vleeskeuring’ van huwbare, adellijke dames, allemaal op zoek naar iemand anders, van adel om er nadien mee te trouwen”. “Het probleem met dat trouwen, is dat het een soort georganiseerde inteelt is, tussen de adel onderling”. “Dat heeft gevolgen natuurlijk”.
“Franciscus DODA, de enige zoon van de baron van toen, presteerde het om drie dochters te maken bij zijn echtgenote, maar geen zoon”. “Dat was dramatisch, want in onze familie gaat de titel van baron over op de eerst geboren zoon”. “Bij gebrek aan een zoon, zou de titel uit de familie verdwijnen”. “Melchior Driessen had evenwel een zoon gemaakt bij zijn Mathilde en verdere kinderen konden daar niet meer komen”. “Franciscus DODA was een vriend van Melchior en heel stiekem spraken die met mekaar af dat Melchior met de vrouw van Franciscus zou vrijen en liefst bevruchten tot er een zoon uit voortkwam”.
“Dat is ook gebeurt, Melchior heeft met de vrouw van Franciscus een tiental keer de liefde bedreven, telkens stuurde hij zijn oude moeder en zijn vrouw weg naar een tante”. “Tot grote vreugde van de oude baron en van Franciscus, werd diens vrouw zwanger en het bleek bij de geboorte een zoon te zijn die Petrus gedoopt werd”. “Dat staat niet in de schriftjes die je las, maar toen de zoon van Franciscus één jaar werd, zijn de oude baron en zijn zoon op bezoek gegaan in het oude boerderijtje van Melchior”.
“Daar heeft de toenmalige baron, vader van Franciscus, een schenking gedaan van tien bunders bos en tien bunders weiland aan Melchior”. “Dat is in de huidige normen zo’n tien hectare bos en tien hectare weiland”. “Echt veel was dat niet, want heel Berkenrode is meer dan honderd hectare”. “Tevens heeft de baron toen, de huidige boerderij, die jij nu geërfd hebt, laten bouwen, speciaal om zijn dank aan Melchior uit te drukken”. “Zijn zoon Franciscus zou later de titel baron erven en zijn zoon, wiens biologische vader Melchior was, zou die daarna erven”. “Elke maand van het jaar, kreeg Melchior één goudstuk als bijkomende beloning”. “Dat is allemaal notarieel vastgelegd”.
“Tevens zul je in de schriftjes van Melchior wel regelmatig gelezen hebben : bezoek van Elodie of bezoek van Eléonora, de twee zussen van Franciscus”. “Die twee hebben ook elk een zoon gebaard, waarvan de biologische vader, Melchior was”.
“Het merkwaardige is, dat die bevruchting van de vrouwen uit onze familie, als ze een zoon wilden baren, altijd door de nazaten van Melchior gebeurde”. In het jaar 1425 heeft Franciscus DODA zelfs een orangerie laten bouwen op een open plek in het bos, op zo’n zes kilometer van de boerderij van Melchior en van het kasteel”. “Alle mannelijke nazaten van mijn familie zijn daar door een Driessen gemaakt”. “Die orangerie was een soort van grote ruimte met een gigantisch hemelbed, een boudoir, een salon en een keukentje”. “Een meid van het kasteel ging daar de boel warm stoken via de houtkachel die daar stond, liep dan langs de boerderij van Driessen en twee uur later was er één van de vrouwelijke leden van mijn familie daar aanwezig om zich daar te laten neuken door de op dat moment beschikbare Driessen”. Het woord ‘neuken’ uit de mond van de baron klonk raar.
“Dat heeft tot nu altijd goed gefunctioneerd”. “Zo ben ik in werkelijkheid een halfbroer van jouw nonkel Jac”. “Zijn vader heeft mijn moeder bevrucht met medeweten van mijn adellijke vader”.
“Alle mannelijke leden van de onze familie, wisten dat hun biologische vader een Driessen was”. “De vrouwelijke leden van onze familie waren allemaal nakomelingen van de mannelijke leden, maar baarden enkel dochters, tenzij ze zich door een echte Driessen lieten bevruchten”.
“Bovendien wisten alle mannelijke leden, dat de vrouwen in onze familie zich regelmatig lieten pakken door een Driessen, in de orangerie en niet enkel met de bedoeling om een bijkomende zoon te baren, maar gewoon voor de seks”. “Nooit heeft een mannelijk lid van onze familie daarover een woord gerept of dat erg gevonden”. “Waarom denk je dat mijn vrouw deze middag zo charmant naar jou toe deed”. “Ook al heet je D’Anvers, die beschouwt jou als een Driessen en als ze wil, daar kan ik niets tegen hebben, en als ze het je vraagt, de orangerie staat ter jullie beschikking”.
Nu brak mijn klomp toch, die baron bood hier gewoon zijn vrouw aan om mee te neuken.
Maar het werd nog beter, want iets later zei de baron : “Rick, hou je nog even in, want de vrouw van mijn zoon, heeft tot hiertoe drie dochters gebaard en die wil natuurlijk ook een zoon”. “Mijn enige dochter wil ook een zoon en die heeft enkel één dochter gebaard”. “Dus mocht jij de geheime traditie tussen onze familie en de familie Driessen willen verder zetten, dan heb je direct al drie kandidates, die jouw nonkel Jac niet meer kon bedienen”. “Mijn vrouw wil enkel wat plezier, maar die van mijn zoon en mijn dochter willen allebei een zoon en jij bent de aangewezen man daarvoor”.
Uiteraard, een beetje met voorbedachten rade, kwamen de baron en ikzelf heel toevallig aan de orangerie gewandeld. “Als je geen andere plannen hebt, blijf dan hier, ik stuur mijn vrouw langs”. “Ik zie je straks wel terug, als je naar huis wilt”. De baron liet mij verbouwereerd achter in die orangerie. Wat mij opviel is dat de grote houtkachel die er stond, volop warmte afgaf in de ruimte, dus iemand moet die vooraf of tijdens onze wandeling zijn komen aansteken, het was immers lekker warm in de toch grote ruimte.
Zeer uitdagend stond er een gigantisch hemelbed, helemaal opgemaakt op mij te wachten.
Ik keek rond in het mooie gebouw. Op en top verzorgd qua afwerking, bijzonder netjes en erg romantisch ingericht. Bij mezelf dacht ik : ‘verdorie, alle voorvaderen van nonkel Jac hebben hier de voorbije zeshonderd jaar liggen neuken op regelmatige basis en nu is het mijn beurt. Die gedachte gaf me een heel speciaal een aangenaam gevoel.
Een minuutje of twintig later, kwam er een vrouw aangelopen in een joggingpak. Een fluo haarband in, een er nauw aansluitend, zwart joggingpak en dure sneakers eronder.
Ze was in goeie conditie zo te zien, want ze hijgde nauwelijks en ze moet toch zo’n zes kilometer gelopen hebben om van het kasteel tot bij de orangerie te komen.
Eens ze binnen is, komt ze op me toe en zegt : “ik wil me snel even douchen als je dat geduld nog hebt”. “Ik doe mee, zeg ik laconiek”.
Twee minuten later sta ik met een ongeveer zestigjarige vrouw onder de douche nat te worden. Ze is slank, mooie borsten, ik denk 90C, een verzorgd lichaam, erg gebruind, kaal kutje en slanke benen. Met een spons zeep ik ze helemaal in en daarna doet zij hetzelfde bij mij. Daarna spoelen we mekaar af.
Tijdens het douchen had ze me aangegeven, dat de laatste keer dat ze in die orangerie was geweest, ze een hele namiddag door nonkel Jac verwend was geweest, maar dat was ondertussen meer dan tien jaar geleden.
Haar man, de baron, kon niet veel meer, door zijn teveel aan bourgondische levensstijl en een teveel aan cognac. “Maar ik ben nog lang niet dood” zei ze.
Dat kon ik duidelijk merken aan het inzepen van mijn piemel en de gulzige bewegingen die ze ermee deed.
Eens afgedroogd zei ze : “we kunnen nadien zoveel spelen als we willen, maar ram dat goddelijk ding dat daar hangt ineens in mij alsjeblieft, ik verlang er zo hard naar, om nog eens gevuld te worden door een echte piemel in plaats van een rubberen ding”.
Einde deel 1 van 2
Voor commentaar op dit waargebeurde verhaal, enkel namen en locaties zijn aangepast ; stuur een berichtje naar rickdanvers@yahoo.com of hier op de site. Alle eventueel crimineel interpreteerbare feiten zijn vanzelfsprekend compleet verzonnen. Elke gelijkenis met personen of gebeurtenissen in dit verhaal, berusten louter op toeval. Tevens is dit verhaal enkel bedoeld voor de Gertibaldi site, enkel te kopiëren of te vertalen, mits voorafgaande, schriftelijke toestemming van de auteur.
Sensuele groeten,
Rick
Lijkt me het begin van een fantastische sex verhaal.laat je sexueele geest maar lekker op los.